- terug

Afkomstig uit: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1991-1992, pag. 112-115.

KITTY HENRIčTTE RODOLPHA DE JOSSELIN DE JONG

's Gravenhage 9 juli 1903 -- Warnsveld 25 november 1991

Kitty de Josselin de Jong mocht zich verheugen in wat zij noemde: een zeer gelukkige jeugd in een bijzonder harmonische omgeving. Haar moeder speelde goed piano. Haar vader was arts, hofarts en van 1920 tot 1935 hoogleraar in de algemene pathologie en de pathologische anatomie in Utrecht. Het gezin woonde in die Utrechtse tijd eerst op de Maliebaan en vervolgens, sinds 1930, op het landgoed Beukenstein in Driebergen. Kitty de Josselin de Jong genoot van de uitgaansjaren, die een jong meisje uit haar stand in de wereld brachten. Daar stond tegenover dat zij rond 1930 maatschappelijk werk deed in Ons Huis, een opvangcentrum voor kinderen van onvermogende ouders in de Amsterdamse Jordaan.

Zij kreeg zangles van Theodora Versteeg en vioolles van Francis Koene, en overwoog een muzikale carriŹre, maar koos toch de letterkunde. Zij placht schertsend te vertellen: 'Het begon met een roman in zakformaat van een halve pagina, op de leeftijd van acht jaar.' literatuur was van jongsaf aan haar grote liefde. Zij adoreerde de dichters P.C. Boutens en A. Roland Holst en de prozaschrijvers Louis Couperus, Ina Boudier-Bakker en Top Naeff. Over Top Naeff vertelde zij: 'Ik herinner mij uit mijn schooljaren hoe vereerd ik was, dat Top Naeff, die bij mijn ouders logeerde met het acteursechtpaar Royaards, mij de volgende ochtend naar school bracht en zelfs gearmd met mij over straat liep. In de klas was mijn status meteen verhoogd en ik koesterde mij in de toenaderingspogingen van klasgenoten die mij anders bekeken, nu ik op zichtbaar vertrouwelijke voet met de schrijfster van Schoolidyllen bleek te zijn.' Maar het was Annie Salomons die haar voor de letteren deed kiezen. Kitty de Josselin de Jong ontmoette haar toevallig tijdens een logeerpartij bij de familie Van Beuningen in Kerk-Avezaath. Annie Salomons las enkele gedichten van haar die zij gunstig beoordeelde. Later zou Kitty de Josselin de Jong verklaren dat het die stimulans was geweest die haar definitief op het schrijverspad had gebracht. 'Eine kleine Sternstunde', noemde zij de ontmoeting in navolging van Stefan Zweig. Over Ina Boudier-Bakker schreef zij: 'Van het moment af, dat ik als 22-jarige, met mijn eerste roman op bibberbenen bij haar kwam in haar mooie en warme huis in Utrecht, heb ik veel aan haar te danken gehad.' Die roman uit 1926 was De Źne richting.

Er volgde ander werk: romans, novellen, verhalen en dichtbundels. In haar proza zette zij de lijn voort van psychologisch realistische auteurs als Herman Robbers, Ina Boudier-Bakker en Top Naeff. In feite borduurde zij dus voort op het patroon van de generatie voor haar, die door veel jongeren als achterhaald werd beschouwd. Mogelijk ligt daar de verklaring voor het feit dat zij als romanciŹre nooit echt heeft kunnen doordringen. Haar po‘zie was evenmin avantgardistisch. Ook daarin volgde zij de lijn van de traditie. Dus: veel sonnetten, waarin zij haar natuurliefde uitte en verder deernis en persoonlijke emoties.

Later inspireerde de vaak tragische actualiteit haar soms tot wat ge‘ngageerder po‘zie, waaronder verzetsgedichten. Er volgden ook vertalingen van werk van Ludwig Bate, H.E. Bates, Albert Schweitzer en Hermann Hesse (alle in de Preciosareeks, een serie fraai uitgevoerde boekjes die zij samen met Ben van Eysselsteijn redigeerde); van Manfred Kyber, Nicholas Monsarrat en Paul Horgan. In 1954 schreef zij ter herdenking van de bevrijding 5 Mei: Zij (muziek: Bertus van Lier) en in opdracht van de gemeente Rotterdam de tekst van de cantate Europa's poort (muziek Jos Vrancken), die in 1955 voor het stadhuis werd uitgevoerd. Verder is van haar de tekst voor de cantate Wat wilt Gij? (muziek Nancy van der Elst), die ter gelegenheid van het feit dat de componiste vijfentwintig jaar dirigent was van het Toonkunst Dameskoor te Amersfoort, in 1976 aldaar in de Johanneskerk werd vertolkt.

Kitty de Josselin de Jong publiceerde in menig literair tijdschrift en speelde een belangrijke rol in de PEN club. Al in 1931 hielp zij mee bij de organisatie van het PEN-Congres in Den Haag, waarop onder anderen Jakob Wassermann, John Galsworthy en Georges Duhamel aanwezig waren. Van 1945 tot 1949 was zij secretaresse van de PEN-club Nederland. Meer dan eens was zij afgevaardigde op congressen in het buitenland: 1934 Edinburgh, 1935 Barcelona, 1937 Parijs, 1946 Stockholm, 1947 Zurich, 1952 Nice, 1953 Dublin, 1955 Wenen en 1956 londen. In 1936 werd zij lid van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, dat haar in 1986 tot gouden lid benoemde.

Van 1963 tot 1978 maakte zij deel uit van de Jury voor de vijfjaarlijkse Tollensprijs (in die jaren uitgereikt aan Ina Boudier-Bakker, F.C. Ter borgh, Anton Koolhaas en Michel van der Plas).

Ik heb haar, nadat zij in 1956 in de A.V.R.O.-studio gesproken had, daarna betrekkelijk laat opnieuw ontmoet, toen zij (sinds 1970) al in De Rozenhof te Epe woonde. Daar zocht ik haar nu en dan op. Ik genoot van haar verhalen over de vele binnen en buitenlandse auteurs die ze gekend had. In het buitenland figuren als John Galsworthy, Hermann Hesse, Charles Morgan, Vladimir JankŽlevitch en Vlamingen als Fernand Toussaint van Boelaere en Stijn Streuvels. Ze was meer dan eens Streuvels' gast op Het lijsternest in Ingooigem en hij logeerde bij haar ouders op Beukenstein. Haar vader nodigde Albert Schweitzer in 1928 uit om in Utrecht te spreken over het werk in Lambarene. In 1932 kwam Schweitzer nog eens. Hij gaf toen orgelconcerten in de Domkerk te Utrecht en de Oude Kerk in Amsterdam. Ook hij logeerde op Beukenstein. In 1937 heeft Kitty de Josselin de Jong tot haar grote genoegen bij Schweitzer in Gunsbach gelogeerd. Ze reisde vervolgens door naar Pontigny, dat van 1910 tot 1940 in het intellectuele leven een rol speelde met de Decades (tiendaagse retraites voor filosofen en schrijvers), gehouden in de ru•nes van de in 1114 gestichte cisterci‘nzerabdij.

Tot haar innige vriendschappen behoorden ook die met Henri‘tte de Beaufort (wier levensbericht zij schreef in het Jaarboek 1982-1983, Ina Boudier-Bakker, Annie Salomons (van wie zij ook een levensbericht samenstelde, afgedrukt in het Jaarboek 1980-1981) en Top Naeff. Ik betreur het dat zij niet net als Annie Salomons al haar herinneringen aan schrijvers uitgebreid heeft opgeschreven.

Kitty de Josselin de Jong was een hartelijke en gastvrije vrouw, trouw aan haar vrienden, met een spirituele en geestige conversatie. Een van haar wensen op hoge leeftijd was dat er nog een keer een gedichtenbundel van haar zou verschijnen. Ge Vaartjes en ik maakten toen een selectie uit oud werk van haar en zo ontstond in 1986 Hart van zingen moe en moe van hopen, negen gedichten, een bibliofiele uitgave, met de hand gezet. Toen ik haar echter het pakketje met de vijftig exemplaren bracht, had de vreugde die het boekje haar normaal geschonken zou hebben, iets onwerkelijks. Haar geheugenstoornis had al toegeslagen. Ze moest De Rozenhof verlaten en woonde ten slotte in een beschermde omgeving met meer persoonlijke hulp in Warnsveld.

J.J. VAN HERPEN
met medewerking van Ge Vaartjes

 

VOORNAAMSTE GESCHRIFTEN

De Žne richting. Een roman voor jonge mensen. Amsterdam 1926.

Dissonanten. Novellen. Amsterdam 193O.

Het antwoord. Roman. Amsterdam 1932.

Kinderen... en mensen. Novellen. Amsterdam 1934.

Wending. Roman. Amsterdam 1936.

De appel en de stam. Roman. 1939.

Waar en niet waar. Novellen. Leiden 1941.

Nacht en ontij. Gedichten. Den Haag 1945.

Pelgrims. Gedichten. Hoogstraten 1946.

De vader en de zoon. Novelle. Amsterdam 1951.

Ondine en andere gedichten. Den Haag 1952.

Kamperfoelie. Gedichten. Den Haag 1955.

Stilte voor het hart. Gedichten. Den Haag 1960.

September is een lied in blauw. Gedichten. Den Haag 1973.

Hart van zingen moe en moe van hopen. (Samenstelling : Jan van Herpen en Ge Vaartjes.) Hilversum 1986.

Voorts bijdragen in:

Het licht daalt neer. Kerstvertellingen. Zeist 1940. 

Het witte schip. Nederlandse vrouwenpo‘zie 1944-1948. Santpoort 1948.

Droom en daad. Novellen. Amsterdam 1951.

Samen met L.J. van Holk: Hermann Hesse. Dichter-ziener-magi‘r. Nieuwkoop 1974.

Vertalingen

Franz Hellens, Sluimerende lichten. Leiden 1948 en Delft 1955.

Manfred Kyber, Als dieren spreken... Amsterdam 1953. Ludwig Bate,

Intermezzo in Meisenheim. Delft 1955. H.E. Bates,

De minnaar. Delft 1955. Albert Schweitzer,

Ojembo. Delft 1955. Hermann Hesse,

Poverello. Delft 1955. Nicholas Monsarrat,

Een dag en een nacht. Den Haag 1958. Josef Reding,

Noem mij geen nikker. 1959. GeneviŹve Gennari,

Portret van een vrouw. Hilversum 1965. Paul Horgan,

Zoals de dingen zijn. Den Haag 1968.