Mankes,
Jan ,
kunstschilder (Meppel 15-8- 1889 - Eerbeek, gem. Brummen 23-4- 1920 ). Zoon van
Beint Mankes, commies bij de belastingen, en Jentje Hartsuiker. Gehuwd op
30-9-1915 met Anne Zernike, predikante. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.
Jan Mankes bezocht in 1902
de HBS te Meppel, maar blonk er niet uit. Toen zijn vader, commies bij de
belastingen te Meppel, in 1903 naar Delft werd overgeplaatst, hield zijn zoon
de HBS voor gezien. In 1904/1905 werd Jan Mankes als leerling op het atelier
van de glasbrander-glazenier J.L. Schouten te Delft aangenomen. In die jaren
restaureerde men daar de glazen van de St.-Janskerk te Gouda. Daarnaast kreeg
hij in zijn vrije tijd les van de schilder-glasbrander Hermanus Veldhuis
(1878-1954), die als medewerker aan het glasschildersatelier Schouten verbonden
was. Op de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag, waar hij een avondcursus
volgde, leerde hij naar gipsmodel tekenen. Op zondag liep hij vaak van Delft
naar Den Haag om er de collecties van het Mauritshuis te bestuderen. Hij kwam
er onder de indruk van het werk van 17e-eeuwse Nederlandse meesters als
Johannes Vermeer en Carel Fabritius, en bewonderde er de 16e-eeuwse Duitse
schilder Hans Holbein. Na enige jaren vond hij geen bevrediging meer in het
werken 'op de fabriek'. Op aanraden van de door hem bewonderde etser-lithograaf
Antoon Derkzen van Angeren (1878-1961), die ook in Delft woonde en aan wie hij
zijn eerste schilderijtjes toonde, zei hij in 1908 op 18-jarige leeftijd de
glasschildersfabriek vaarwel en koos hij voor een loopbaan als vrij kunstenaar.
Na de pensionering van zijn
vader in 1909 verhuisde hij met zijn ouders naar De Knijpe bij Heerenveen. De
familie betrok een woning aan de Schoterlandse Compagnonsvaart, een half uur
gaans van het Oranjewoud, dat een rijke inspiratiebron voor Mankes zou worden.
Een kamer met witgekalkte muren, aan de achterzijde van het huis, diende hem
tot atelier. Het bood uitzicht op een grote tuin met een kippenhok, een sloot
voor de ganzen en een schuur voor de geiten. Want dieren - en vooral vogels,
die hij in de natuur observeerde of in het atelier bestudeerde - behoorden tot
zijn favoriete onderwerpen. Al spoedig ontstonden enkele meesterwerkjes: Dood
watersnipje (1910), Steenuiltje op tak (1911). In dat zelfde jaar
schilderde Mankes een van de hoogetpunten uit zijn oeuvre: het Zelfportret
met uil, een boeiend dubbelportret van mens en dier.
Vanaf het begin van zijn
bezigheid als vrij kunstenaar was er belangstelling voor zijn werk. Bovendien
ondervond hij sedert 1909 de steun van de Haagse kunsthandelaar J.C. Schüller,
en via hem kwam hij in contact met A.A.M. Pauwels, een sigarenfabrikant uit Den
Haag, die veel belangstelling voor zijn werk aan de dag legde. Pauwels zond hem
per post of per bode alles wat hij voor zijn werk nodig had. Dit contact had
een levendige briefwisseling tussen 1910 en 1918 tot gevolg. In de van de
schilder bewaard gebleven brieven leest men hoe hij zijn vriend, mecenas en
bewonderaar op de hoogte houdt van de gemaakte vorderingen en hem bedankt voor
de voortdurend volgehouden zendingen.
Van 1912 af gaat Jan Mankes
zich metterdaad met grafiek bezighouden: aan het einde van dat jaar weet hij
een tweedehands etspers te bemachtigen. Onder invloed van het werk van de
Japanse schilder en prentkunstenaar Hokusai, dat hij in 1913 onder ogen krijgt,
zet hij zich aan het maken van houtsneden. In 1913 leert hij zijn vrouw kennen,
Annie Zernike, de eerste vrouwelijke doopsgezinde predikant in Nederland, met
standplaats De Knijpe. Zij trouwen in 1915. Na hun huwelijk wonen zij eerst
enige tijd in Den Haag: Mankes wil de zee en het strand schilderen. In
september 1918 verhuizen zij naar Eerbeek in Gelderland om in de bosrijke
omgeving verlichting te vinden voor de tuberculose waaraan Jan is gaan lijden.
In 1918 wordt hun zoon Beint geboren. Aan het eind van het jaar wordt Jan
Mankes bedlegerig; hij overlijdt na een ziekbed van anderhalf jaar op 23 april
1920 te Eerbeek.
Zijn gehele oeuvre,
ontstaan tussen 1907 en 1918, omvat ongeveer 150 schilderijen, merendeels op
kleine formaten, een 100-tal tekeningen en ruim 40 bladen grafiek, vo
Al tijdens zijn leven
exposeerde hij veel en genoot hij grote waardering van critici en publiek.
In 1923 noemt A. Roland Holst Mankes 'Holland's meest verstilde schilder'.
Deze 'stilte' lijkt voort
te komen uit een zuiver en ingehouden kleurgebruik, de nauwelijks zichtbare
kwaststreek en de evenwichtige compositie.
Zijn aandacht voor de techniek van het schilderen en zijn onderwerpkeuze maakt
hem tot een traditionele schilder.
Jan Mankes volgde de
avondcursus van de Academie van Beleden Kunst te Den Haag, maar was
hoofdzakelijk autodidact.
ornamelijk etsen en
houtsneden.
A: Een belangrijke collectie schilderijen, tekeningen en
grafiek van Jan Mankes bevindt zich in de verzameling van het Gemeentemuseum
Arnhem. De aanzet daartoe werd gegeven door de verwerving, in 1972, van de
eertijds bekende Mankes-collectie van mevrouw A. van Beuningen-Eschauzier,
voorheen te Kerk Avezaath, bestaande uit 14 schilderijen, 11 bladen grafiek en
3 tekeningen.
Over de kunstenaar
Het oeuvre van Jan Mankes (geboren in Meppel 1889 – gestorven in Eerbeek 1920)
omvat ongeveer tweehonderd schilderijen, vijftig prenten en honderdtwintig
schetsen en tekeningen. Kenmerkend is zijn grote liefde voor de natuur die tot
uitdrukking komt in een bijzondere aandacht voor het detail. Meer dan de helft
van zijn werken heeft met de natuur te maken. Vooral vogels waren aanvankelijk
zijn favoriete onderwerp. Zijn motieven zijn vaak donkere gekleurde vogels
zoals kraaien, kerkuilen en torenvalken en lichte, vaak witte dieren zoals
geiten, paarden, hanen etc. Het meest bekende hiervan is het schilderij ‘Jonge
witte geit’ (1914), een onderwerp dat hij ook in tekeningen verschillende malen
heeft vastgelegd. Daarnaast zijn er (zelf)portretten, figuurstukken, stillevens,
interieurs en landschappen. ‘Zelfportret met uil’ (1911) is een bekend werk.
De Knijpe
Vanaf 1909 tot 1915 woonde Jan Mankes met zijn ouders in De Knijpe bij
Heerenveen. In die periode, in een woning aan de Schoterlandse Compagnonvaart,
op een half uur afstand van de bossen van Oranjewoud, te midden van zijn
kippen, ganzen en geiten, ontstond het merendeel van zijn ‘verstilde’
meesterwerken. Vooral uit titels als ‘Woudsterweg bij Oranjewoud’ (1912), ‘Weg
langs Schoterlandse Compagnonsvaart in de Knijpe’ (1914) en ‘Ouderlijk huis in
De Knijpe’ (1914) spreekt de grote verbondenheid van Mankes met het Friese
platteland. Al in zijn jeugd zwierf hij tijdens logeerpartijen bij zijn
grootouders veel door de omgeving van De Knijpe. Later was hij ook nog een aantal
jaren in deze streek actief als schilder. Impressies van zowel de natuur als de
veelal armoedige omstandigheden waarin de mensen aan het begin van de vorige
eeuw in deze streek leefden, heeft Mankes op realistische en vaak gevoelige
wijze in zijn werk weten vast te leggen. Zo toont ‘Douwe op spade’ (1915) een
oude landarbeider die moe van het wroeten in de aarde, zwaar op zijn spade
leunt. De armoede spreekt zowel uit de realistische manier waarop Mankes de
verschoten en met stukken opgelapte kleding heeft weergeven, als uit de door
hem gebruikte aardkleuren.
In 1915 trouwde Mankes met de theologe Annie Zernike, de eerste vrouwelijke
dominee in Nederland. Zij vestigden zich in 1918 in het bosrijke Eerbeek om
verlichting te zoeken voor de tuberculose waaraan Mankes leed. In de korte
perioden waarin Mankes zich goed voelde, was hij onafgebroken aan het werk. In
1920 werd duidelijk dat herstel van zijn ziekte uitgesloten was. Hij overleed
in datzelfde jaar op dertigjarige leeftijd.
De volgende musea/instellingen
hebben werk in hun collectie:
Museum Belvédčre, Heerenveen, Oranjewoud
Drents Museum, Assen
Fries Museum, Leeuwarden
Frisia Museum, Spanbroek
Museum Henriette Polak, Zutphen
Museum voor Moderne Kunst Arnhem (MMKA), Arnhem
Museum Mřhlmann, Venhuizen
Museum de Wieger, Deurne